1) de tee (NL=de afslagplaats)
Niet de plek om een kopje thee te drinken, maar de plaats waar het allemaal begint. Het wordt ook wel de tee-box genoemd, omdat het woord tee ook gebruikt wordt voor het houten, of plastic pinnetje, waar je bij de afslag je bal op mag leggen. Er zijn doorgaans 2 of 3 tee boxen, dit om de krachten van het verschillend geslacht te compenseren. De dames mogen dus een stukje verder beginnen.
2) the frontal water hazard (NL=de eerste waterhindernis)
Vele golfbanen hebben waterpartijen tussen de velden liggen. Enerzijds wordt dit gedaan om het spel ‘spannender’ te maken. Je wil je bal natuurlijk niet kwijt raken en je gaat niet golfen met je complete duikuitrusting ‘op zak.’ Ben je geinteresseerd hoe het dan verder moet, kijken dan bij onze ‘Rules Info’. Anderzijds wordt is het zand uitgegraven, zodat je niet allemaal maar op vlakke banen staat te spelen, maar dat er hier en daar een verhoging te bespelen is, wat het geheel ook weer aantrekkelijker maakt.
3) the rough (NL=het ruige gedeelte)
Dit betekent ruig. Doorgaans een gedeelte met hoger gras, met hier en daar een struik of een boom.
4) Out of bounds (NL= buiten het veld)
Buiten de baan. Soms wel een probleem, vaak niet. Ook hiervandaan kun je je bal alsnog richting je einddoel slaan.
5) the Bunker (NL= de zandbank)
Heeft niets met de tweede wereldoorlog te maken. GELUKKIG! Het is een gat in het gras wat opgevuld is met wit zand. Een moeilijke hindernis, van waaruit je de bal naar je einddoel moet slaan, met een net iets andere slag en een stok met veel loft (grote hellingshoek). Deze club wordt de sandwedge genoemd. Na het slaan van de bal, even de bunker netjes bij harken, zodat anderen die na u komen, niet dubbel balen omdat zij een een nog moeilijker te bespelen bunker gespeeld hebben.
6) water hazard (NL= de waterhindernis)
Wederom een waterpartij.
7) the fairway (NL= het gemaaide deel van de baan)
Het grootste gedeelte van de baan. De fairway begint 50 tot 200 meter na de tee-box en eindigt bij de green. De fairway is vaak de meeste gunstige route naar de hole toe voor beginners, omdat het gras hier korter is wat zorgt voor een betere ligging van de bal. Voor golfers met meer vertrouwen, kunnen bewust niet over de fairway slaan, omdat het geheel daardoor in minder slagen gespeeld kan worden.
8) the green (NL= het kortst gemaaide gedeelte rondom het putje)
De green is het gedeelte rondom het gat (the hole) waar de bal in moet en waar de vlag in staat. Het is tevens het gedeelte waar het gras het kortst gemaaid is, zodat je bal makkelijk over de grond richting de hole kan rollen. Hiervoor gebruik je doorgaans de putter, een club die geen hellingshoek heeft. Een green is doorgaans niet vlak, waardoor men de green moet lezen. Je bal zal van richting veranderen en langer doorrollen, doordat hij daalt of jij juist langzamer gaan omdat hij op een stijgend is. Hierop anticiperen is dus de grote kunst bij het putten. De richtings verandering die de bal ondergaat, wordt ‘the break’ genoemd. Om de green is het gras net iets langer dan op de green. Dit stuk wordt ‘the fringe’ genoemd.
9) the flag (NL= de vlag)
De vlag staat in de hole om van een afstand te kunnen zien, wat het einddoel is. Beter gezegd staat ‘the pin’ in het putje en hangt daar het vlaggetje aan. Ben je in de buurt van hole mag de vlag eruit genomen worden (onder bepaalde regels), zodat je nog beter je bal kunt putten.
10) the hole (NL= het gat, het putje)
Daar waar alles om draait. Het gaatje of putje waar de bal in terecht moet komen. De doorsnee van een hole is 10,8 cm en hij is minimaal 10 cm diep. Deze maat ligt sinds 1891 vast in de voorschriften van de Royal and Ancient Golfclub of St Andrews. Het putje ligt niet altijd op dezelfde plek. De mensen die de baan onderhouden (the greenkeepers) steken regelmatig nieuwe holes, zodat steeds een ander deel van de green druk belopen wordt.